Sleedoorn – Prunus spinosa

foto De Tuinen van Appeltern
foto De Tuinen van Appeltern

Sleedoorn – Prunus spinosa

De sleedoorn is een 2 tot 6 meter hoge struik uit de rozenfamilie (Rosaceae). De soort komt van nature voor in de Benelux, waar de plant vooral langs bosranden voorkomt. De sleedoorn is een zeer winterharde plant die temperaturen tot -28,8°C kan verdragen. Het hout is zeer hard. Voordat er bladeren aan de sleedoorn groeien, vindt eerst de opvallende bloei met witte bloemen plaats in de maanden maart tot april. Insecten, en dan vooral de honingbij, zorgen voor de bestuiving. De paarsblauwe vruchten worden vanaf augustus gevormd en zijn zeer wrang, en die sleepruimen worden pas lekker als de vorst eroverheen geweest is. De op kleine pruimen lijkende vruchten worden wel verwerkt in jam, vruchtenmoes, vruchtensap, likeur (sloe gin of patxaran), vruchtenwijn en brandewijn, bijvoorbeeld slivovitsj. De Prunus spinosa plant zich op twee verschillende manieren voort: door zaden en door wortelopslag. De sleedoorn is door zijn doorns redelijk beschermd tegen de vraat van grote grazers. De naamdeel ‘slee’ van de heester is een oud woord voor pruim dat onder meer verwant is met het woord voor pruim in de Slavische talen, een woord dat terug te vinden is in de naam slivovitsj en szilva pálinka.

Op bloeiende sleedoorn komen heel wat insectensoorten af, zoals honingbij, zweefvliegen en dagvlinders. Sleedoornpruimen zijn voedsel voor onder meer lijsters. Op sleedoorn komen deze vijf dagvlinders voor: sleedoornpage, gehakkelde aurelia, kleine vos en dagpauwoog.

In mei spint de meidoornstippelmot (Yponomeuta padella) zich in en zet haar eitjes af. In deze nesten ontwikkelen zich een groot aantal jonge rupsen, die de planten helemaal kaal kunnen vreten. De sleedoorn is de waardplant van de sleedoornpage. De vlinder legt de eitjes in de oksels van takken, waar de eitjes overwinteren. In het voorjaar komen de eitjes uit en beginnen de rupsjes met het verorberen van de bladeren. De rupsen van de pruimenmot eten slechts de vruchten en die kunnen op hun beurt worden aangetast door de schimmel Taphrina pruni.

Door de grote hoeveelheid doorns bieden de struiken vooral voor de kleinere vogels een veilige plek om jongen groot te brengen. En in de herfst vormen de donkere blauwe bessen voedsel voor de vogels. Mensen zijn er minder dol op: het looizuur in de bessen zorgt voor een wrange smaak die pas verdwijnt als er vorst over gegaan is, buiten of in de diepvries. Het Nederlandse woord ’slee’ zou daar naar verwijzen; naast pruim betekent het ook ‘wrang makend’. De bessen worden onder andere gebruikt om jam, sap of likeur van te maken.

De sleedoorn is een inheemse struik die kort na de ijstijd in onze regionen is verschenen. Pitten van sleedoornbessen, gevonden in afval, dateren van vele duizenden jaren geleden. Ook is bekend dat Ötzi, de man die in 1991 in een Oostenrijkse gletsjer is gevonden, en zo’n 5.000 jaar geleden in die omgeving leefde, sleedoornbessen bij zich had. Sleedoorn wordt dan ook wel beschouwd als één van de voorouders van de pruim.

Wij hebben er 70 geplaatst in de rondom ons voedselbos aangebrachte struweelhaag.